donderdag 14 juli 2011

De wereld voor tienen

Begin juli. Vroeger was dat een periode dat ik zelden in Vlaanderen te spotten was, kort na het afronden van het studiejaar de wereld intrekkend. Maar nu is alles anders. Het zijn niet zozeer de drie jonge kinderen in ons kielzog die een snel vetrek naar verre einders beletten (twee van de drie mogen zich al met recht kleine globetrotters noemen). Wel de naweeën van een druk werkjaar en de voorbodes van een al even intense herfst houden ons nog even hier. Maar mij hoor je over gebrek aan internationale en multiculturele impulsen niet klagen. Op een zonnige zomerochtend als afgelopen dinsdag heb ik voor tienen al de wereld gezien. Gewoon, vlakbij, op de route tussen thuis en werk.

Het begint rond een uur of acht, wanneer ik de deur van mijn Merksemse woning buitenstap, recht de plaatselijke markt op. Scherpe Antwerpse klanken van bakker en kippenkraam mengen zich met wat melodieuzer en meer bescheiden stemmen bij het kleurrijke klerenkraam met de favoriete harembroeken van mijn vriendin die nu in Lesotho woont. Met Pau en Siard op sleeptouw koers ik voorbij een bijna-haven cafe en kruis vlak voor we aan de auto zijn nog een paar kruiden-Pakistanis wachtend op een lot voor een van de laatste vrije marktplaatsen. Dan stappen w e in en rijden richting alweer een nieuwe wereld. Deze week zijn onze twee oudsten uitbesteed aan een projectkamp waar ze iets van opsteken. Dat speelt zich af in Schoten. Over de kwaliteit van begeleiding en aangeboden activiteiten niks te klagen. Wel rgappig hoe de parkeerplaats voor de gast-school zich vult met stoere autos met Nederlandse nummerplaten. Daartussen laveert een enkele iconografische bakfiets. Voor heel wat van deze kinderen en ouders is Antwerpen een verre anomalie.

Toch is het richting die stad dat ik een half uur later fiets nadat ik de auto weer thuis afzette. De dagelijkse route via brug van Ijzerlaan, nieuwe woonprojecten en container-school in de Bredastraat, door oase Park Spoor Noord, over het steeds weer anders ogende Sint-Jans plein, via roemrucht De Coninckplein, langs de Van Wezenbeekckstraat naar het Astrdiplein, de buik van het Centraal Station in. Dat geeft wel wat om naar uit te kijken: Portugese volkscafes, Turkse ontmoetingshuizen, Marokkaanse mamas op de speeltuin, Poolse verweesde enkelingen op een bankje midden een betonvlakte, Afrikaanse restaurantjes, Chinese supermarkten en een nieuwsoortig frietkot op de hoek. De wereld die ik enkele jaren geleden werd voorspeld in de publicaties van Chin Ling Pang en Twinkelend Noord is nu volop werkelijkheid.
Uiteindelijk dan het station, directe link met plaats van arbeid Mechelen. Ook daar laat de globalisering zich voelen. Op de ene verdieping al wat rooskleuriger en meer picture-perfect dan de andere. Beneden in de fietsenkelder is het altijd wat benauwd, ondanks het bedrijvige heen en weer gesleutel van de mannen van Fietshaven. Ook zij hebben vele windstreken achter zich. Maar in de meer afgelegen hoekjes waar je soms pas na lang zoeken je fiets kwijtraakt zie je ook schrijnender dingen: mensen opgerold in een rugzak op de grond, uitgebluste ogen, apatisch. Ook de deursluizen van en naar de metro herbergen veel vragen en verloren jaren. Te snel wen je eraan en loop je achteloos voorbij, snel snel naar de trein, roltrap op, grote hal binnen, de wereld van reizigers met vrije keuze in. Bij Starbucks klinkt het hip en cool, bij Delifrance elegant en traditioneel. Je koopt een koffie en dan maak je weer een keuze: de rechtstreekse Amsterdammer of een rit met tussenstops in Mortsel en Nekkerspoel. Altijd tussen uitersten.

Eindelijk in Mechelen dan valt de internationale spaning wat weg. Het gezapige stationsplein, het bebloemde brugje over de Dijle, de pitoreske eenden in het park. Even een contrastkleur voor ik aan het echt interculturele avontuur van die dag kan beginnen, mijn werk op CIMIC.

Fijne vakantie aan iedereen, waar ook, ver, dichtbij, vroeg of laat. Tot in september.

donderdag 9 juni 2011

Principle of contrast: prof Durre Ahmad over multiculturaliteit in Belgie

Op maandag een heel interessante ochtend mogen organiseren. De mensen die afgelopen twee jaar deelnamen aan onze CIMIC train the Trainer reeksen kwamen opnieuw samen om wat tussentijdse inspiratie op te doen. Dit door een open dialoog met de Pakistaanse proffesor Mevr Durre Ahmad. Prof Ahmad was tot voor 2 jaar hoofd van het 'department of culture' aan het National College of Arts in Lahore Pakistan. Vandaag is ze bezieler van eigen centrum 'Gender and culture'. Prof Ahmad is een groot deskundige op gebied van Islam en vooral het feminiene aspect daarin. Hierrond geeft ze al 15 jaar jaarlijks 3 a 4 lezingen in de CIMIC Bachelor na Bachelor opleiding Intercultureel Management. We maakten hierrond met haar ook een publicatie.
Belangrijk is ook dat Prof Ahmad al 15 jaar Vlaanderen bezoekt en aldus een heel eigen kijk heeft ontwikkeld op onze omgang met multiculturele vraagstuk hier, meer bepaald dialoog of niet-dialoog met mede-Belgen-moslims in onze scholen, zorginstellingen, werkvloeren, etc.
Doel van de ontmoeting op 6 juni was dat professor Ahmad over haar inzichten in hybridisering en interculturalisering in gesprek kon gaan met mensen die dag aan dag pionierswerk leveren in de verkleurende samenleving. We wilden de deelnemers de kans geven een aantal van hun ervaringen te toetsen bij professor Ahmad en zo samen op zoek te gaan naar concrete handvatten en/of sleutels voor hun toekomstige werk als trainer, bemiddelaar, consultant, leerkracht of docent.
Ik geef een paar van haar inzichten hieronder mee, enigzins in telegramstijl:
- Waarom hebben we het zo moeilijk met het aanvaarden van diversiteit. Heel de natuurlijke orde is erop gebaseerd. 'Nature thrives on diversity'. Waarom zou dit voor cultuur anders moeten zijn?
- Wat belemmert ons om de kracht van diversiteit ook op cultuur toe te passen? In elk geval al de snelheid van ons leven: "When you travel at great speed, everything around you becomes a blur'. Daarnaast ook angst: onze maatschappij is vol met angst en onrust. Deze angst en onrust heeft vaak niet echt iets met interculturele ontmoeting te maken, maar word er wel op geprojecteerd.
- Wat ons belemmert om een constructieve omgang met diversiteit uit te werken is ook het feit dat we de toenemende culturele diversiteit rond ons als een 'probleem' benoemen. 'Problemen' vragen om 'oplossingen', 'clear cut solutions, and in the end, even final solutions' (remember Germany). Zou het niet gezonder en constructiever zijn te denken in termen van 'routine difficulties' die om een aanpassing vragen, het in gang zetten van een veranderingsproces dus. 'Routine difficulties' zijn er in elk gezond groeiproces, ze vormen de motor van dat proces.
- Injectie van 'contrast' en 'verschil' in onze samenleving is eigenlijk wat ons richting geeft. Denk jezelf even in dat je je in een volledig witte kamer zou bevinden: je zou op de duur verblind raken en elk perspectief verliezen. Maar breng 1 vlekje kleur op de muur aan, en plots zie je de contouren van de kamer weer en kan je je eigen positie opnieuw bepalen. zo gaat dat ook met de binnenkomst van nieuwkomers hier: het is door de aanwezigheid ander dat we onszelf beseffen, onszelf leren kennen.
- eigenlijk zijn we met z'n allen ook voortdurend op zoek naar verschil en contrast. waarom anders reizen we zo veel? Maar het is belangrijk dat we op die reizen, hier en elders, het niveau van 'toerisme' overstijgen en er echt een 'ontdekkingstocht' van weten te maken. Niet alleen observeren en niet alleen 'fun' dus, ook deelname, impact en zeker ook wat last en pijn.
- Welke competenties heb je dan nodig om op een constructieve manier in de interculturele dialoog te stappen? Alvast openheid, de wil om geraakt te worden. Verder ook een breed cultuurbegrip, wat ook begrip van sociaal-economische dynamieken insluit ('understand that class is a critical cultural boundary'). Verder durf, de wens om risico's te nemen en je comfortzone te verlaten. Zeker ook zelfkennis, van je persoonlijke en je culturele geschiedenis ('don't confuse your own issues with those of the other'). En bepaalde kennis, bv van de geopolitieke situatie in de wereld vandaag, de processen eigen aan globalisering. Maar wat alleszins niet mag ontbreken: geduld, geduld, geduld.
- Het is heel belangrijk dat we onszelf dwingen om positieve ontmoetingen met de ander mogelijk te maken. 'Stop learning things about the other, learn from the other.' Alleen door elkaar echt te ontmoeten en ervaren kunnen stereotiepen ontkrachten. Stereotiepen die wij over de ander hebben maar ook de vooroordelen van de ander tegenover ons. 'Eventually, experience is more important than information. The challenge is to turn your experience into knowledge.' Want heel veel negatieve gevoelens zijn vooral projecties van onwetendheid.
- Voor dit alles heb je natuurlijk tijd nodig: 'aply the rules of nature: growth needs time'. Het is alsof je een andere taal leert, dat kost ook inspanning en tijd. Maar weet dat je gepriviligeerd bent hier in Vlaanderen en België: 'Europe is the great laborotary! Enjoy it!'

Slotvraag: helpt dit alles ons om van de wereld een betere plaats te maken. Nee, zegt prof Ahmad, maar de wereld hoeft ook helemaal niet beter te worden. De wereld moet wel anders worden, daar draait het om. We hebben nood aan een wereld die meer oog heeft voor schoonheid en humor.

Wil je zelf ook deelnemen aan een Train the Trainer Interculturaliteit op CIMIC? Surf even naar http://cimic.khm.be/node/216 voor data en inhouden.

donderdag 19 mei 2011

Wachten op Godot – 18 mei 2011

Gisteren deelgenomen aan een studiedag annex debat over diversiteit in het onderwijs. Meer bepaald diversiteit binnen de lerarenopleiding.

Laten we beginnen met het goede nieuws. Er werden in de verschillende workshops best wel wat interessante dingen verteld. Over ouderbetrokkenheid bijvoorbeeld en hoe je niet mag opgeven leerkrachten hiervoor warm te blijven maken. Over leerkrachten van morgen ook, hoe die er vandaag al uitzien en hoe je ze voor het beroep kan motiveren. Over een goed diversiteitsbeleid tenslotte, en hoe dit de verantwoordelijkheid moet zijn van zowel instelling als van de individuele docent en zelfs ook van de student . Zeker geen verloren dag dus, wel integendeel, een dag die gerichte reflectie toeliet op een aantal opdrachten rond diversiteit waaraan ik nu zelf druk bezig ben.

En toch ging ik ontevreden en met een opgelaten gevoel terug naar huis. Toch heb ik de hele autorit tussen Hasselt en Antwerpen tobberig en knarsetandend doorgebracht. Waarom dan?

Omdat het gevoel dat me aan het einde van de dag overviel precies dat was dat ik me herinner van toen ik ooit voor het eerst het roemruchte stuk ‘Wachten op Godot’ doorlezen had. Een gevoel van misgelopen verwachting, van platgedrukt enthousiasme, van gelatenheid met wederzijdse instemming. Want dat zijn eigenlijk ook de woorden waarmee ik de sfeer in de zaal op het moment van het slotdebat zou willen omschrijven. Of beter nog, als me slechts één woord is toegestaan om het klimaat daar te schetsen: tam. Zo van “oh ja, diversiteit, daar moesten we dan ook nog even aan”. Of “diversiteit, pff, zitten we nu nog in dat hoofdstuk, kunnen we niet doorbladeren naar iets hippers, bv innovatie of talentmanagement?”
Pas op, ik zeg het nog eens, dit was niet per se de teneur van de individuele presentatoren in de workshops. Maar het was wel de enige chemie bij wat toch het hoogtepunt van de dag had moeten worden: een leeglopende ballon ipv een motor klaar voor de doorstart.

Hoe komt dit? Aan het quotum van buzzwoorden zal het niet gelegen hebben. We hebben het in dat laatste uur inderdaad gehad over ‘paradigma-omslag’ en ‘lerende netwerken’ en ‘professionalisering’. We hebben ook vurig gepleit voor ‘talent-ontwikkelend werken via een pro-actieve, persoonsgerichte benadering’. We hebben naar elkaar geknikt toen we zeiden dat er niks mis is met hoog inzetten want dat dat de mensen stimuleert om ook veel te presteren. En we hebben meewarrig hoofdschuddend ons medevoelen en onze herkenning betuigd toen een van ons melde dat we ons ook eens goed moesten bezinnen over de grenzen aan diversiteit en de rek die er in de lerarenopleidingen soms wat uitgaat onder druk van de actuele omstandigheden.
Even in de loop van het debat was ik zelfs licht hoopvol gestemd geraakt. Met name toen een van de gesprekspartners een overzichtelijke opsomming wist af te leveren van wat inzetten op diversiteit in een schoolcontext kan geven aan winsten. Het ging over scholen in een kleurrijke stedelijke context. Enkele daarvan hadden de toenemende diversiteit in hun leerlingenkorps weten in te zetten als motor voor een betere teamwerking onder leerkrachten, een uitnodiging tot doorgedreven netwerking en een opstap tot de ontwikkeling van een geheel nieuwe leercultuur. Er werden ook een paar concrete methodieken opgenoemd die dit soort meerwaarden ook binnen het bereik van de lerarenopleidingen zelf zouden kunnen brengen, zo bijvoorbeeld jobruil of werkplekleren. Boeiend was dat die methodieken vertaald werden als werkvormen die getuigen van een echt engagement mbt het thema diversiteit en dat was een conclusie die ik nu wel steek vond houden: er is veel meer betrokkenheid nodig.
Enfin, wat we daar in dat panel gedaan hebben, deden we dus goed. Maar wat we fout deden, is wat we niet gedaan hebben. We hebben niet eerst eens goed om ons heen gekeken. We hebben daarbij niet verschrikt vastgesteld dat de zaal halfleeg was (zoveel authentiek enthousiasme voor het thema) en vooral ook, dat er in diezelfde zaal nauwelijks zichtbare diversiteit aanwezig was. En ja, ik weet ook wel, zichtbare diversiteit is niet de enige vorm van diversiteit, maar het is eerlijk gezegd wel een broodnodige vorm van diversiteit en zeker een die we daar die dag hadden mogen of zelfs moeten verwachten. Wat we ook niet gedaan hebben is onszelf een trap onder de tafel gegeven toen we vaststelden dat we ons gewoon lieten meeleiden in de sussende goed geoliede semi-debat strategie van de moderator waar we eerst allemaal even twee minuten mochten volpraten volgens ons eigen stokpaardje om daarna drie minuten te mogen besteden aan het als relevante kritiek op de stelling van de andere debaters vermomde verdere zelflof. We zijn dus ook niet boos ‘stop’ roepend rechtgesprongen toen we vaststelden dat dit soort cirkelredeneringen geen aanleiding bleek te geven tot enthousiasmerende en uitdagende conclusies. Aan het eind van die spreekcarrousel dus niet meer dan een paar vage ideeën ivm professionalisering – mijns inziens vooral het het verhogen van comfort van zij die al ‘in de club zijn’. Dit samen met enkele boutades ivm het beter besteden van de eigenlijk onbeschikbare middelen, door een meer doorgedreven coördinatie en het extra belonen van iets wat eigenlijk vanzelfsprekend zou moeten zijn: overleg en samenwerking. Om heel eerlijk te zijn, die boutade kwam van mezelf.

Want ja, op wie ik vooral boos was achteraf, was op mezelf. Waarom heb ik zelf de knuppel niet in het hoenderhok gegooid? Er was mij nochtans een stevig exemplaar in handen gegeven. Aan het eind van het gesprek vroeg de moderator ons immers om even onze verbeelding de vrije loop te laten. Stel, we zouden elk een budget van 200.000 E krijgen waarmee we een aantal jaar aan de slag mochten om een zinnig project gericht op de ontwikkeling van divers talent in het onderwijs op te zetten. Waaraan, aan welk soort werking of idee, zouden we dit geld besteden? Wel, ik zou er nu, een dag later, eigenlijk de helft van het mij toegekende budget voor over hebben om mijn keuze toen gemaakt te herroepen. Nee, ik zou geen geld geven aan ‘kapitalisatie’ van eerdere ervaringen en het opzetten van een ‘van werkelijke diversiteits-zin getuigende synergie’ (ja ja, als het maar goed bekt). Nee, want dat zou betekenen dat ik het geld zou geven aan wie daar gisteren al aanwezig was. Nee, ik zou het geld geven aan wie er gisteren niet zat. Niet zat, maar dus wel had moeten zitten. Divers talent. En als dat talent erin zou slagen om over tien jaar dezelfde zaal geheel te vullen met een stevige brok zichtbare diversiteit – aan beide zijden van de debattafel - , dan zou ik de verbeurde helft van mijn startbudget op welke manier dan ook terugverdienen en zelf bijleggen.

En nu ik toch op een struikroverige vibe zit. Wat ik nog zou willen doen om mezelf weer wat meer te gaan waarderen is het inpikken van het budget van een van mijn mede-debatanten. Ik zou het gewoon doen, hier met de poen. Waarom? Omdat ik nog geld nodig heb voor een tweede project, namelijk een project dat zou inzetten op een specifieke vorm van diversiteit, en dan nog wel de vorm waarvan de andere deelnemers aan de studiedag allemaal acute uitslag lijken te krijgen als ik er naar verwijs: culturele diversiteit. Ja, het vreselijke C-woord is eruit. Waarom in godsnaam, zegt men mij, zouden culturele verschillen extra aandacht behoeven? Misschien omdat gemiddeld 80 % van de concrete voorbeelden of ‘problemen’ die men op zo’n zogezegd brede diversiteitsdag aanhaalt steeds weer naar (etnisch- )culturele verschillen verwijzen? Of omdat het ons zou kunnen helpen eindelijk eens te begrijpen en te erkennen dat ‘wij’ ook een cultuur hebben en dat het misschien alleen maar is omdat het de ‘onze’ is dat we hem niet als een probleem ervaren? En ook nog, omdat het eigenlijk waanzin is om te denken dat je als onderwijssector kan ‘kiezen’ voor het al dan niet behandelen of ‘focussen’ op culturele diversiteit. Zolang de media en de maatschappij culturele diversiteit blijven in het vizier nemen, zo lang heeft het onderwijs niet te kiezen. Het onderwijs kan en mag zich niet buiten de realiteit plaatsen. Het onderwijs leert ons de realiteit te begrijpen, te ontsleutelen, ze op een genuanceerde en goed geïnformeerde wijze tegemoet te treden.

Tot zover dus mijn relaas van een zoetig begonnen maar eerder bitter geëindigde studiedag. Een dag op twee dagen afstand van 21 mei, de Werelddag voor Culturele Dialoog, Diversiteit en Ontwikkeling. De receptie hebben we meteen na het debat dan toch maar gehad. Het echte feest zullen we misschien nog maar eventjes uitstellen…

maandag 21 maart 2011

Internationale Dag tegen Racisme en Discriminatie

Interview politieke correctheid met Gunilla de Graef (04-02-2011.), door Barbara Dzikanowice, studente Journalistiek van de Plantijn Hogeschool. Barbara contacteerde Ze had op basis van die leeservaring een elftal vragen ontwikkeld mbt. Het voeren van een open debat rond het thema multiculturele samenleving. Als opener van het gesprek zou legde ze me een stelling voor: “Politieke correctheid, politiek correct spreken, belemmert het objectief, niet-emotioneel geladen debat met andere culturen.” De vraag was: ga ik akkoord met deze stelling, of niet?

Ik ben niet akkoord, maar niet zozeer omwille van de inhoud van de stelling, dan wel om de keuze van een stelling als gespreksopener. Het lijkt me immers weinig zinnig om gesprekken over een zo complexe realiteit als onze hedendaagse multiculturele samenleving op zo een vereenvoudigende manier te beginnen. Mogelijk is net dat een van de grote problemen waar we vandaag de dag mee zitten en waardoor we effectief geen goede gesprekken kunnen voeren. Doordat we alles zwart-wit willen kunnen beredeneren, rijden we ons vast in onmogelijke stellingenoorlogen, letterlijk en figuurlijk.

Wat dan de inhoud van je openingsvraag betreft, ik denk niet dat ‘politieke correctheid’ zo belangrijk is, maar het is wel belangrijk om correct te zijn. Correct zijn in een gesprek is kijken naar wat het belang is van iedereen, dwz. stilstaan bij de vraag “waarom zitten we in dit gesprek”, “wat is de inzet die we willen en kunnen leveren tot dit gesprek”. Eens je dat hebt gedaan, dus op het moment dat je de andere partner voor een stuk ‘erkent’ hebt in zijn betrokkenheid, dan vind ik wel dat er ruimte is om kritisch te zijn, om constructief feedback te geven en bemerkingen te maken. Kritiek mag dus, maar moet op een correcte, op een gepaste, manier gegeven worden.

Daarnaast stel je een ‘objectief’, ‘niet-emotioneel geladen debat’ als streefdoel van het interculturele ontmoeten. De vraag is natuurlijk wel of het echt dat moet zijn wat ons naar elkaar brengt en of dat haalbaar is. Ik bedoel, ik denk dat we enkel tot een echt gesprek kunnen komen als we ook plaats geven aan emotie en als we een inspanning willen doen tot minstens het beluisteren van ieders subjectieve ervaring. Ieder van ons ervaart de veranderingen in de maatschappij vandaag anders, voor ieder van ons zijn er andere zaken die daarin wringen of die het de moeite waard maken. Elkaar daarover horen heeft een deel met het eerstgenoemde punt te maken, namelijk elkaar erkennen, maar ook met wat ik een essentiële interculturele vaardigheid zou willen noemen, namelijk elkaars standpunt kunnen innemen, ‘perspectiefwijziging’. Natuurlijk is het wel zo dat dat kunnen vertellen en uitspreken van je subjectieve ervaring op een ‘verteerbare’, ‘beluisterbare’ manier moet gebeuren, zonder al te veel agressie en beschuldiging. Maar daarvoor heb je dan vooral goede begeleiding, goede moderatie nodig, die ook zorgt voor voldoende terugkoppeling en – opnieuw – perspectief.

Ondertussen is het wel zo dat er in het multicultureel debat een sterke polarisatie te zien is. Ofwel behoor je tot het rechts-conservatieve kamp, ofwel tot het links-alternatieve. Goed staat tegenover kwaad; ruimte voor discussie en kritisch debat gaat verloren.

Ik denk dat die polarisatie er zeker is in de media, het uitspelen van ideologische tegenstelling behoort daar immers tot de geprefereerde formats. Dus daar zie je dat effectief heel sterk en ik denk dat dat – vaak - ook een groot probleem is. Maar ik denk toch ook te mogen stellen dat die polarisatie zeker niet altijd de realiteit van het terrein is. In hun dagelijkse handelen zijn heel wat mensen ook tot andere houdingen en benaderingen in staat. Tenminste, als ze er voldoende tijd en ruimte voor krijgen.

Vanuit mijn eigen ervaring en door veel contact te hebben met mensen die in die interculturele praktijk staan, denk dat je nog wel eens verrast zou kunnen zijn over hoe heel wat mensen juist wel heel genuanceerd met deze thematiek weten om te gaan. Maar dat kunnen duiden en beschrijven brengt een graad van complexiteit met zich mee die de pers doorgaans moeilijk verdraagt. En ja, het denken in uitersten (goed-kwaad, allochtoon-autochtoon, …) dreigt zo geïnstitutionaliseerd te raken en, vrees ik, ook door meer en meer mensen in hun spreken en eventueel zelfs denken gekopieerd te worden.

Terug even naar het politiek correcte spreken. Als je iedere vorm van kritiek, hoe beargumenteerd en terecht ook, bij voorbaat afwijst als 'fout', is het gevaar dan niet dat de onvrede zich uiteindelijk zo ver opkropt dat een malloot succes heeft met uitspraken die ver ‘over the top’ zijn?

Het is inderdaad zo dat het niet toelaten van kritieken tot onvrede kan leiden en aanleiding kan geven tot excessen. Maar de vraag is hoe je daar dan mee om moet gaan. En dan denk ik, zoals ik al zei, dat we moeten zoeken naar een verteerbare, gekanaliseerde manier waarop we die onvrede of frustraties naar buiten kunnen brengen. Opdat mensen ook kunnen zeggen wat het hun kost om in deze maatschappij te leven, om met die veranderingen om te gaan. Want inderdaad die multiculturele maatschappij heeft niet alleen ‘voordelen’, er zijn ook ‘nadelen’.

Een goed gesprek over hoe het nu verder moet is ook een soort vorm van bemiddeling, ‘conflicthantering’, maar van een andere orde dan de stellingenoorlog die inderdaad de media en de door jou ook vernoemde populistische partijen ons vandaag brengen. Daar komt nog bij dat de kritiek die deze stemmen uiten niet altijd even sterk onderbouwd of goed beargumenteerd te noemen is. Want inderdaad, naast inhoudelijk denk ik dat we met z’n allen ook gesprekstechnisch nog heel veel te leren hebben. En dan bedoel ik niet dat we iedereen door een zware cursus ‘debatting-skilss’ of zo moeten sturen. Een gesprek goed voeren hoeft niet helemaal zo moeilijk te zijn. Ik moet daarbij bijvoorbeeld denken aan wat ik onlangs in een tijdschrift las: wat als je nu eens elke keer dat je normaal ‘ja,maar’ zou zeggen, ‘ja, en’ zou antwoorden? Waar ‘ja, maar’ de aanzet tot een tegenwerping of een tegenstelling is, is ‘ja,en’ een antwoord dat je dwingt om vervolgens ook nieuwe perspectieven, nieuwe info, nieuwe ervaringen in te brengen. Het is een tip uit het improvisatie-theater, waar hij wordt gebruikt om de dynamiek in een sketch levend en boeiend te houden. We hebben hem zelf ook al eens geoefend in onze trainingen. In het begin valt het mensen best zwaar, zo gewoon zijn we het om als iemand ons iets zegt meteen naar een tegenpositie te zoeken. Maar eens mensen er wat handigheid in krijgen, zien ze er de kracht van in en ervaren ze dat het hen helpt om beter te luisteren en daardoor meer ideeën, meer kennis, meer ervaring op te doen.

Beter leren praten met elkaar heeft dus niet enkel nut voor ons omgaan met de vraagstukken van multi- en interculturaliteit. We hebben er sowieso bij te winnen. Het zet ons op weg naar de oplossing van zoveel andere grote maatschappelijke kwesties: klimaat, economische crisis, zorg voor ouderen en zwakkeren, kundig onderwijs,…

Als we dan kijken naar onze gesprekspartners in dat intercultureel debat, bijvoorbeeld de moslimgemeenschap, dan zie ik een meerderheid die luid van zich laat horen als ze zich benadeeld voelt, maar véél minder protesteert tegen bijvoorbeeld de nakende steniging van een Iraanse vrouw.

Is dat zo? Reageren ‘zij’ effectief niet, of is het dat ze spreken via andere kanalen dan degene die wij raadplegen? We moeten dat communicatielandschap helemaal anders leren bekijken en ons oor te luisteren leggen op andere plaatsen.

Daarnaast, wat is “dè moslimgemeenschap”? Wie zijn dat? Hoeveel ‘islams’ zijn er? Misschien zoveel als er moslims zijn? En wie bepaalt wie er de vertegenwoordiger is van “een gemeenschap”. De gemeenschap zelf of diegene die de gemeenschap in beeld wil brengen? Wie heeft er de macht over de kanalen waar je je stem kan laten horen? Je stem durven en kunnen laten horen hangt af van zoveel zaken: of je behoort tot de meerderheid of minderheid van een gemeenschap, een dominante of de niet-dominante groep. Dat zijn dynamieken die we niet mogen miskennen. We moeten wat genuanceerder kijken. Ik vind overgings dat er wel veel ‘dissidente’ stemmen zijn binnen ‘die gemeenschap’.

Moeilijk in deze vraag valt me ook het erin aanwezige ‘wij-zij’ denken. Opnieuw een van de ‘makkelijke ‘ tegenstellingen. Ze denken zus, we denken zo. Maar klopt dat? Durven we ons de vraag stellen hoeveel zij eigenlijk deel zin van wij en omgekeerd? Ook als je het historisch bekijkt, hoe ‘vreemd’ is de Islam ons dan eigenlijk?

Zouden diegenen die toch zwijgen dat soms doen uit angst?

Ik denk dat die angst bij iedereen wel wat leeft. Je nek uitsteken, iets zeggen, is nooit makkelijk. Je naam komt ergens in een krant, je gezicht komt op tv. Niet iedereen wil dat zomaar doen.

Los daarvan is het inderdaad een vraag die ons moet bezighouden: hoe counteren we de angst-cultuur, hoe zorgen we dat iedereen die dat wil kan en durft spreken? En opnieuw denk ik dat het antwoord voor een stuk op het ‘technische’ vlak ligt: hoe gaan we met elkaar om? Misschien helpt het als we komen tot een duidelijker en meer operationele invulling van bijvoorbeeld een woord als ‘respect’. Het respect dat je elkaar betoont door te praten ‘volgens de regels van de kunst’. Het respect dat je jezelf en de wereld rondom je betoont door aandachtig, authentiek, oprecht te luisteren. En opnieuw, dat zijn voor mij geen halfzachte principes, dat levert volgens mij ook een stevige dosis inspiratie en creativiteit op, zaken die we hard nodig hebben vandaag de dag en die de door jou daarnet genoemde ‘malloten’ op een doeltreffende manier de wind uit de zeilen zullen nemen.

De eventuele gevolgen van een gewaagde uitspraak in een debat over interculturaliteit zijn niet min te noemen. De Zweedse cartoonist Kurt Westergaard die bezoek kreeg van een man die met een bijl stond te zwaaien, heeft bijvoorbeeld een zeer directe, lijfelijke, aanval ervaren. En wat dan met bv Salman Rushdie, Ayaan Hirsi Ali, Theo Van Gogh en Pim Fortuyn. Denkt u niet dat de bestaande angst-cultuur politieke correctheid in de hand werkt?

Het is natuurlijk in de eerste plaats zo dat aberraties in reacties aangepakt moeten worden. Het kan niet dat mensen fysiek worden bedreigd omwille van iets wat ze gezegd hebben. En het is effectief zo dat mensen als Kurt Westergaard, Salman Rushdie, Ayaan Hirsi Ali, Theo Van Gogh en Pim Fortuyn zijn aangevallen omwille van hun uitspraken. Maar als ik jouw lijstje hoor, denk ik ook “bien étonnées de se trouver ensemble”. Wie zijn die mensen, wat hebben die allemaal met elkaar te maken? We moeten elk van die gevallen heel goed analyseren om te kunnen zien wat er achter zit. Heeft het met religie te maken? Heeft het met cultuur te maken? Je kan geen algemene uitspraken doen over zo'n zaken.

Of het zo is dat angst tot meer politiek-correct spreken leidt? Ik denk vooral dat de angst-cultuur tot een soort van ‘hysterische spreken’ leidt. En dat zie je niet enkel in het spreken rond en over cultuur. Je hoort het ook mbt. economie, communautaire kwesties en bv ook zaken als opvoeding. Ik zweer je, het zal nog even duren voor je mij weer een magazine rond goed ouderschap ziet openslaan: de onheilsboodschappen die je daar allemaal in vindt! Waar het om gaat is stil te staan bij wat dat spreken in extremen met ons doet. Hoe verteren we al die grote woorden voor – in heel wat gevallen – relatief kleine problemen?

Specifiek wat ‘cultuur’ betreft denk ik dat we de laatste jaren de capaciteit zijn verloren om nog op een onbevangen manier over de positieve krachten van cultuur te spreken. De negatieve stereotiepering van cultuur in de pers, maar bv ook op school, heeft ons cultuur gaan zien en ervaren als iets wat ons belemmert in onze groei, wat echte ‘ontwikkeling’ in de weg staat. De vraag die we ons daarbij moeten stellen is: wie heeft er baat bij om zo een negatieve, angst-geladen spreken rond ‘cultuur’ te installeren? Wie wint er bij het in stand houden van dat discours? Daarin moeten we de rol van alle betrokkenen analyseren, ook van die mensen die we tot ‘ons’ rekenen.

Nochtans, als we over de Westerse grenzen kijken, merken we dat de xenofobie, het extreem nationalisme en het populisme dat we hier kennen in het niet verzinken bij wat men in andere continenten uitvreet. Wat bijvoorbeeld met een bloederige aanslag op koptische christenen in Egypte. Dat is toch ook allesbehalve correct? Daar is een debat, hoe kritisch ook, zelfs niet aan de orde. Dat is pure afslachting. Wie is er dan tolerant en wie niet?

Correctie. Het denken en doen van de huidige Westerse actoren mag dan misschien wel minder extremen kennen (hoewel), maar in historisch perspectief geplaatst zou ik toch wel even inhouden. Hoe lang is het nog maar geleden dat Ghandi zei “Western civilisation? Sounds like a good idea!”

Verder vraag ik me bij dit soort vergelijkingen ook steeds af wat we daar bij te winnen hebben. Om opnieuw Ghandi te parafraseren: wil je dat de wereld verandert, begin dan bij jezelf. In elk dialoog, ook de interculturele dialoog, zet het weinig zoden aan de dijk van de ander te gaan eisen dat hij doet wat jij wil dat hij doet. Je kunt alleen door jouw gedrag en handelen een uitnodiging stellen tot een gelijkwaardig gedrag. Je kunt ook niet eisen dat de ander jou geeft wat jij wil, je kunt alleen geven wat jij te geven hebt en op die manier de kans creëren iets te ontvangen. Als je gaat zitten wachten tot de ander de eerste stap zet, of meer nog, als je gaat zitten wachten tot de ander ‘zijn zaakjes op orde heeft’ om dan ‘gelijk te willen oversteken’, dan kan je volgens mij nog lang wachten.

Dit gezegd zijnde, het onder druk zetten van minderheden of welke groep mensen dan ook, kan absoluut niet. Dat is een misdaad en in tegenspraak met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het voorzien en ondersteunen van een veilige omgeving voor alle mensen is inderdaad van prioritair belang. Daarrond moet gesensibiliseerd worden, daartoe moeten stappen gezet. Maar als wij uitspraken doen over hoe er met de Christenen in Egypte moet worden omgegaan, dan moet dat zijn op basis van die principes van algemeen geldende menselijkheid en niet op basis van een soort ‘trade-off’ voor de discriminatie en ongelijkheden in onze eigen maatschappij. Dat is een belangrijk verschil.

Ook nog belangrijk lijkt mij de keuze van de juiste woorden. Woorden zeggen iets over hoe we naar elkaar kijken, hoe we elkaar beoordelen. Het benoemen van wat er in andere continenten gebeurt met een woord als ‘uitvreten’ is niet betekenisloos. Dus als ik, opnieuw, dan toch voor een zeker ‘correctheid’ mag pleiten, dan graag die van een correcte woordkeuze, zo objectief en neutraal genoeg als de journalistieke deontologie gecombineerd met de gepaste menselijke verontwaardiging toelaat.

Tolerantie is een van de belangrijkste hoekstenen van onze Westerse cultuur.
Maar ter wille van politieke correctheid tolereren we vreemd genoeg ook intolerantie.
We tolereren bijvoorbeeld de ongelijkheid tussen man en vrouw. Er zijn zwembaden waar moslima's andere baduren krijgen en waar de badmeesters dan vrouwen moeten zijn.
Verloochenen we door zo'n toegevingen onze eigen cultuur niet?

Maar we tolereren nog veel meer, hè. We tolereren ook dat mannen en vrouwen geen gelijk loon krijgen. We tolereren dat vrouwen nog vaak beroepsmatig afgestraft worden voor het feit dat ze kinderen krijgen. Wat mij in dit soort vergelijking vooral opvalt is dat de eisen die we opleggen aan nieuwkomers, bijvoorbeeld rond het omgaan met man/vrouw relaties, we aan hen heel absoluut opleggen terwijl we die zelf niet zo absoluut moeten beleven!

Verder struikel ik in deze vraag ook een beetje over de gebruikte terminologie. Ten eerste, Westerse cultuur, wat is dat? Waar bestaat die uit. Wie is er drager van? Waar liggen de wortels en tot waar is ze vandaag geografisch begrensd. Ik zeg dus niet dat ze niet bestaat, ik vraag alleen ze scherper te definiëren alvorens ze in te zetten als na te streven concept of toetssteen.

Daarnaast, ‘tolerantie’, wat is dat dan? Wat betekent het voor jou? Dat moet ik weten alvorens ik hierover met jou van gedachten kan wisselen, eventueel van mening kan verschillen. Bedoel je met ‘tolerantie’ het laten aanwezig zijn van verschil? Of bedoel je het waarderen van verschil? Of misschien zelfs het ‘je aanpassen aan verschil’? En daarmee komen we bij het woord ‘toegevingen’. Het is inderdaad mogelijk dat je op bepaalde momenten tov. bepaalde groepen of individuen een extra mate aan aandacht, openheid, geduld enzovoorts aan de dag legt. Soms is zo’n ‘opvallend constructieve aanpak’ nodig om een echte ontmoeting en integratie mogelijk te maken. Om het nut daarvan te begrijpen helpt het overging om eens in je eigen leven na te gaan wanneer je zelf al eens van zo een ‘voorrangsregeling’ hebt kunnen profiteren, of er nood aan had. Wanneer we er zelf het voorwerp van zijn hebben we het vaak veel minder moeilijk om ‘positieve discriminatie’ te begrijpen als ‘positieve actie’.

En hoe zit het met de scheiding tussen kerk en staat? Het lijkt alsof men vergeten is welke inspanningen men heeft geleverd bij het ontwerpen van de eigen seculiere samenleving in West-Europa.

Opnieuw graag eerst enige nuance. Wij zouden een samenleving zijn waar kerk en staat gescheiden is? In België is kerk en staat niet gescheiden. Dit is geen puur seculiere samenleving te noemen. Er zijn nog heel nauw verwevingen tussen kerk en staat, die elk jaar weer duidelijk worden als bijvoorbeeld de regering naar het Te Deum gaat. Hetzelfde geldt trouwens voor onze zogenaamde ‘gidslanden’: wat als je ziet dat het staatshoofd in Engeland formeel aan het hoofd van de Anglicaanse Kerk staat. Daar moeten we eerst eerlijk over zijn. Welke ‘afwijkingen’ op de regel tolereren wij voor onszelf en welke afwijkingen op de regel tolereren we van nieuwkomers of van degene die zogezegd niet tot onze 'groep' behoren.

Tolerantie is inderdaad een van de belangrijkste waarden van onze samenleving. En net omdàt die waarde zo belangrijk is, denk ik dat we die -soms ten koste van wat ons zeer dierbaar is- zullen moeten verdedigen. Dat zal dus effectief soms betekenen ‘slikken’ en ‘toegeven’. Anderzijds, tolerantie is inderdaad ook niet grenzeloos, is niet oneindig. Er zijn effectief zaken die niet door de beugel kunnen. Gescheiden zwemmen lijkt me niet zo’n zaak. Handelingen of eisen in strijd met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, zoals aantasting van iemands fysieke integriteit of vrijheidsbeperking, bijvoorbeeld wel. Zelden echter gaat het om zulk een fundamentele vraagstukken als we op het paard van de intolerantiebestrijding springen. Veeleer lijken we ons druk te maken over zaken die buiten onze ‘eigen comfort zone’ liggen.

Waar je wel een punt hebt is dat we vaak vergeten zijn welke inspanningen geleverd werden om de maatschappij die we vandaag kennen te maken tot wat ze is. En dat is inderdaad een groot probleem omdat het ons ook doet vergeten dat het hier inspanningen betreft die tijd en energie kosten die je dan ook aan anderen moet willen geven. Als mensen binnenkomen in een samenleving die op bepaalde punten heel erg verschilt van die waarin ze tot dan toe altijd gefunctioneerd hebben ,dan moet je hen ook de tijd geven daaraan te wennen, hun plaats daarin te vinden. Integratie kan je niet op een, twee, drie opleggen, dat is een proces dat tijd kost. Een wederzijds proces overgings, want doordat jij aanpast, pas ik ook aan, of ik dat nu wil of niet.

Maar denkt u dat omgekeerd de christelijke of westerse minderheid in moslimlanden kan rekenen op diezelfde tolerantie en politieke correctheid? Is er daar tijd en ruimte voor?

De christelijke minderheid in moslimlanden is alvast niet hetzelfde als de westerse minderheid in moslimlanden. En ook de in de vraag geimplideerde vergelijking tussen de westerse minderheid in een moslimland en de moslim-minderheid hier in België gaat niet op. Er zijn tussen die drie groepen zeer substantiële verschillen te bespeuren in wat betreft het hebben van macht, vrijheid en middelen. Als westerling in een moslim-land, zoals de situatie vandaag is en historisch meestal was, ben jij daar meestal nog degene met een zekere mate van macht; je hebt geld (bent er voor je job of vakantie), je hebt status (je bent blank, je bent de gast). Dat is een andere manier van minderheid zijn dan minderheid zijn in een situatie waar je geen werk hebt, waar je in een minderwaardig huis woont en waar men je na een initiële uitnodiging ondertussen liever kwijt dan rijk lijkt te zijn.

Dus, opnieuw, wat brengt dit soort vergelijking ons op? Het is geen oog om oog, tand om tand kwestie. Het is niet omdat ‘zij’ niet tolerant zijn dat ‘wij’ het ook niet moeten zijn. Nee, als ‘wij’, zoals je zegt, tolerantie zo belangrijk vinden binnen onze cultuur, dan moeten ‘wij’ - ten koste van veel, zij het zeker niet van alles - die tolerantie bewaren en bewaken. Dit gezegd zijnde, zo tolerant zou ik onze eigen maatschappij nu ook weer niet willen noemen. Als we bijvoorbeeld naar onze relatie met inderdaad de moslim-gemeenschap kijken, dan denk ik dat we inderdaad niet mogen vergeten dat islamofobie alweer een tijdje in de lift zit.

Even over een andere soort van tolerantie nog, verbonden met persvrijheid? Bij het persbureau AP hebben ze besloten niet langer foto's te verspreiden van koranverbrandingen omdat dat beledigend is voor moslims. Een belangrijk grondrecht wordt hiermee een lege huls.

Is dat zo? Is dat zo erg dat die beelden niet meer getoond worden? Sommige dingen zijn gewoon erg pijnlijk en gevoelig voor bepaalde groepen . Wij - als niet-lid van die groep – kunnen ons zelfs niet inbeelden hoe pijnlijk, hoe gevoelig. Maar als keer op keer gezegd wordt dat het kwetsend is om een bepaald woord te horen of om te zien hoe een bepaald boek dat voor jou boven al het andere verheven is, verbrand wordt, waarom is het dan nog nodig om dat te tonen of om dat woord te gebruiken? Pas op, ik vind wel dat de journalistiek de taak heeft om feiten te tonen en om geen feiten weg te stoppen. Het zal dus altijd een kwestie zijn om te zoeken naar het evenwicht, om te zoeken naar de relevantie van die foto of dat beeld in die berichtgeving. Het bericht moet gebracht worden, maar moet die foto daarbij? Of is het nodig om steeds diezelfde beelden uit te zenden of achter je nieuwslezers in loop te zetten? Soms zul je antwoorden ‘ja’, soms ‘nee’. Maar ik denk ook dat we niet kunnen ontkennen dat de pers vandaag de dag veelal klakkeloos ‘ja’ zal zeggen, omdat het een goed beeld is, omdat het 'catchy' is, omdat het weer heel de sfeer van moslims tegenover niet-moslims mooi in beeld brengt en ondersteunt.

Wat is immers het nut van dit soort ‘hardheid’, dit soort continue confrontatie? Brengt het ons dichter bij een beter verstaan van de feiten, geeft het ons zicht op meer concrete oplossingen? Of zet het alleen maar de wil tot met elkaar praten en naar elkaar luisteren onder druk? Trouwens, dit hele afwegen van het recht op vrije meningsuiting tegenover het recht op respect voor jouw eigen manier van denken en zijn is niet nieuw en zeker niet uniek verbonden met het zo gemediatiseerde vraagstuk Westen versus Islam. In de Verenigde Staten is er op dit soort rechts-vraagstukken een hele procesindustrie gebouwd. Het is een vraagstuk eigen aan ons vrijgheidsdenken en zal ons dus altijd blijven bezighouden.
Heeft u tot slot nog tips of suggesties die het intercultureel debat zouden kunnen vergemakkelijken?

Via je vragen zijn er al een aantal duidelijk geworden, denk ik. Allereerst toch nadenken over de taal die je gebruikt. Bijvoorbeeld die ‘gevoelige woorden’. Durf daar bij stilstaan, maar voer tegelijkertijd dat debat niet zo ver dat je niet meer over de grond van de feiten kan praten. Uiteindelijk moet je kunnen praten over waar het echt over gaat, over dat er effectief gediscrimineerd wordt en er effectief in beide gemeenschappen mensen zijn die met heel donkere gedachten rondlopen.

Verder is het niet-toestaan dat bepaalde onvrede zich opkropt inderdaad belangrijk. Zorg dat altijd de verschillende groepen gehoord blijven worden. Zowel de “nieuwkomers” als de “oudkomers” zoals Scheffer ook aangeeft in zijn boek: mensen in het land van aankomst moeten ook gehoord worden. Daarbij helpt het ook steeds de balans te bewaren tussen enerzijds praten over concrete oplossingen voor reële vraagstukken en anderzijds het blijven oproepen tot fundamentele waarden en attitudes als respect en openheid. In de trainingen en adviestrajecten die wij met CIMIC begeleiden proberen we steeds de twee te doen. Volgens mij kan dat ook niet anders: het zijn twee dynamieken/opdrachten die elkaar versterken. Door met mensen op zoek te gaan naar praktische oplossingen voor wat hen elke dag bezig houdt of treft, maak je hun blik en handen voor een stuk vrij. Daardoor kunnen ze weer opener staan en krijgen ze weer meer zin om de zaak aan te pakken.

Naast openheid roepen we hen, misschien wat paradoxaal, ook op tot begrenzing. We denken na over tot waar men kan en wil gaan, zodat men zich niet overstrekt of constant overvraagd voelt. Dit is een essentiële oefening als je verzuring wil tegengaan. Door eerst grenzen te verkennen kan je op termijn ook een stuk grensverleggend gaan werken. Maar langzaam aan, stap voor stap. En telkens gericht op het creëren van een meerwaarde, ondersteund door een constructieve toekomstvisie die er van uitgaat dat we in de ontmoeting zaken te winnen hebben.

Ook het stil staan bij de positieve kracht van cultuur lijkt mij een belangrijke opdracht. Dit kan je doen door op zoek te gaan naar dat wat je drijft en motiveert, naar je wortels ook. Een soort ‘fundamenteel’ zelfonderzoek dus, maar met een dynamische en levende dynamiek: doordat mensen over hun wortels uitwisselen, elkaar daar over vertellen, praten ze met elkaar, dialogeren ze. Bijna de helft van onze trainingstijd spenderen we daar aan, meteen dus ook weer een concrete oefening in de doelstellingen van de cursus: effectieve interculturele communicatie.

En tot slot denk ik dat wij als Vlamingen eens moeten nadenken over de manier waarop wij met spanningen, conflicten en onzekerheid omgaan. Wij worden in het buitenland dan wel geroemd om onze consensuscultuur, maar ik denk dat de feiten vandaag de dag bewijzen dat dat niet meer zo geweldig lukt. We moeten -en dat zegt Scheffer ook in zijn boek- op zoek gaan naar een andere manier om met die spanningen om te gaan. Om die conflicten misschien toch wat meer te gaan doorwerken, doorleven en minder uit de weg te gaan. En dat niet op een ‘politiek-correcte’ manier, maar een ‘correcte’ manier. Ik denk dat wat Scheffer zegt over “geen accommodatie zonder confrontatie” wel klopt, maar over de manier waarop, moeten we technisch gezien nog heel veel leren.

dinsdag 8 maart 2011

100 jaar Vrouwendag

Hoe vaak heb ik het al niet vermeld in mijn trainingen interculturele gevoeligheid? Telkens wanneer we het omgaan met man/vrouw relaties exploreren als een van de ‘voornaamste’ dimensies waarop culturen van elkaar kunnen verschillen. Dat Turkije, een land dat we vanuit het stereotiep eerder als vrouw-onvriendelijke kwalificeren, volledig vrouwenstemrecht had lang voor Belgie, ons eigen land dat we vaak zo ‘volkomen’ wegen op de zelfde schaal (1923 tov 1948). En dat daarmee België eigenlijk vandaag pas zo’n dikke 60 jaar Vrouwendag zou mogen vieren, in plaats van de 100 jaar waarmee we de inspanningen van de Duitse Clara Zetkin in herinnering brengen, die haar strijd voor vrouwenkiesrecht begon in 1911, maar ook pas 7 jaar later haar eerste overwinning mocht noteren.
“Bien étonnée...”
Enig correct historisch perspectief is natuurlijk van belang, maar het mag ons ook niet verhinderen feest te vieren als feest aan de orde is. En uiteindelijk was het dat ook, op 2 maart in de Belgische Senaat. Daar verzamelden die ochtend 100 vrouwen die – naar eigen zeggen althans - één ding deelden: een licht gevoel van verbazing en ook blije verrassing. Dat geinspireerd door de bewoordingen in de brief die hen naar die plek genodigd had. ‘Uitzonderlijke vrouwen’ heetten ze te zijn, ‘merkwaardige persoonlijkheden’ ook, ‘pioniersters die voor meer gelijkheid in de Belgische samenleving hebben gezorgd, door een weg te banen voor anderen of te vechten tegen discriminatie’, ‘heldinnen van elke dag’ dus. En als de lichte verbazing door al deze lauwering in lichte opgelatenheid dreigde over te gaan, stelde de brief meteen daarna gerust: “Natuurlijk zijn er meer dan 100 uitzonderlijke vrouwen in ons land. Het gaat inderdaad om 100 uitzonderlijke vrouwen onder vele anderen”, 100 vrouwen die representatief zijn voor vele sectoren, vele achtergronden, vele regio’s en gewesten.
Welke sector, gewest of regio ikzelf vertegenwoordigde, is me nog steeds niet helemaal duidelijk, maar toen ik mijn schroom eindelijk opzij kreeg gezet (‘kop onder het maaiveld!’), besloot ik volop van de geboden kans te genieten: ik mocht mij onder minstens 99 andere bijzondere dames begeven en ik zou er dan ook uithalen wat erin zat. Een hele brok aan inspiratie, ‘strijdbaarheid’ en energie bleek dat uiteindelijk te zijn. Want als het aanwakkeren van een vlammetje de bedoeling was van deze conventie, dan is de organisatie er daar bij mij in elk geval in geslaagd. Het luisteren naar de getuigenissen van mensen als Jeanne Brabants (een heel leven achter zich) of Hakima El Mezianne (een hele toekomst voor zich), het even kunnen praten met dames als Marie-Claire Foblets of de mij toch zo dierbare Suzanne Monkasa, het zijn dat soort dingen die je helpen om de zaken weer even in perspectief te krijgen: wat doen we, waarom doen we het, hoe pakken we het aan. Na eerst heel veel luisteren en kijken kon ik uiteindelijk mijn pen niet meer bedwingen, en begon ik driftig boeiende uitspraken te noteren, die tegen de tijd dat ik op de trein terug naar huis zat al deel geworden waren van nieuwe professionele projectideëen of persoonlijke plannen.
De ervaring bleef de komende dagen in mij broeien. Na de euforie van de bloemen, het beeldje (net een Oscar) en de felicitaties van man en kinderen (de vaste fan-basis), was het tijd voor actie. Eerst een paar mails ‘to spread the joy’, namelijk naar die mensen (vrouw en man) zonder wiens steun en openheid ik nooit al die zaken had kunnen ondernemen die me uiteindelijk in het oog van de adviseurs van onze Minister van Gelijke Kansen hadden gebracht. Een welgemeend ‘dank je’ dus aan ouders, zussen, vriendinnen, maar ook vroeger werkgevers, een toffe loopbaancoach en huidige collega’s. Daarna een momentje alleen met mijn agenda en mijn tot nog toe eerder ‘stoemelings’ bijeengesprokkeld proffessioneel ‘portfolio’ om orde in de chaos te scheppen en de toekomst wat meer vorm te geven: er bleek een lijn en richting in te zitten! En tenslotte, of tegelijkertijd, een verhevigde aandacht voor allerlei m/v gerelateerde onderwerpen in de pers, en de wens en het gevoel van plicht om daar door reactie het nodige momentum mee aan te geven.
Aansluitend bij dat laatste, twee denkoefeningen die ik graag even deel, met de bedoeling het gesprek verder te zetten, het debat te verdiepen. Een eerste ivm quota in het bedrijfsleven (reactie op de wettelijke aanname van quota voor de vertegenwoordiging van vrouwen op 1 maart), een tweede ivm het al dan niet nog bestaan van het glazen plafond (reactie op een interview met de Nederlandse journaliste Marike Stellinga die het bestaan van dit plafond in twijfel trekt).
Excuus-truus?
Quota zijn geen wondermiddel. Dat zal ik niet ontkennen. Vorig jaar mocht ik rond dit thema een heel interessante focusgroep modereren. Het betrof een deel van de opdracht om het Actieplan Interculturaliseren, ooit door toenmalig Minister Bert Anciaux ‘opgelegd ‘aan de sectoren Cultuur, Jeugd, Sport en Media, te wegen op zijn impact en effecten. Een belangrijk twistpunt in dat Actieplan was de regel dat op middellange termijn 10 % percent van leden van adviesraden, de beoordelingscommissies en de jury’s mensen van etnisch-cultureel diverse achtergrond moesten worden. Het was in voorbereiding op onze focusgroep al gebleken dat deze regel zeer wisselvallig gerealiseerd én onthaald werd. De 10 % norm werd vrijwel overal behaald waar hij ‘verplicht’ was (oa grote cultuurhuizen), maar vrijwel ‘nergens’ waar hij een ‘uitnodiging’ betrof (kleinere instellingen). Daarnaast werden er door verschillende stemmen serieuze vragen gesteld bij de effectieve kwaliteit van het interculturaliseringsproces dat werd geactiveerd door de 10 % norm (diepgaand genoeg, duurzaam genoeg, divers genoeg?). Stof genoeg voor een boeide discussie dus, en in dit geval niet met de minste gesprekspartners: het betrof een gezelschap van 6 mensen die zelf de rol van ‘zwarte raaf’ gespeeld hadden in de de meest uiteenlopende instellingen. De enen met heel veel ervaring en mandaten op hun actief, de anderen met een nieuwere en frisse kijk op de situatie. En het moet gezegd: hun evaluatie van het quota-systeem was allerminst eensluidend positief te noemen. Gewoon al de inleiding tot het gesprek, waar via de keuze van een foto uit een tijdschrift gezocht werd naar een metafoor voor de rol en ervaring van zo’n ’10 %-ambassadeur’, bleek onthullend. Men voelde zich ‘overbevraagd en toch niet gehoord’, ‘telkens weer ge-exotiseerd’, ‘een smaakmakertje’. Men stelde ‘een dikke huid gekweekt te hebben’, ‘zich vastgezet gevoeld onder het glazen plafond’, ‘tot guerilla-strijd veroordeeld’. Het lastigste bleek inderdaad het omgaan met het voortudrende vermoeden dat jouw aanwezigheid in een bepaald bestuursorgaan je niet gegund was wegens je capaciteiten en je inzichten, maar een rechtstreeks gevolg van iets waar jezelf geheel geen hand in had en dat voor jou op professioneel vlak mogelijk geheel geen rol speelt, namelijk je ‘etnische origine’. Maar was dit alles een reden voor de deelnemers aan het gesprek om quota geheel en al naar het verdomhoekje te verwijzen? Nee, ook daarover kwam er geen consensus. Ondanks de moeilijke ervaringen kon men wel en aantal positieve effecten van de maatregel benoemen, in eerste instantie op organisatie-niveau: onverschilligheid werd doorbroken, er moest kleur bekend worden, het thema ‘diversiteit’ kwam zichtbaar op de agenda. De aanwezigheid van ‘de andere’, van het ‘zichtbare verschil’, triggerde een belangrijke reflectie op eigen organisatiestructuren en beslissingsmechanismen. Men had het gevoel dat er openheid kwam om stereotiepdoorbrekend te gaan werken, om echt te gaan ‘veranderen’. Daarnaast, ook op individueel vlak, voor de nieuwe bestuurder zelf, waren er mogelijkheden: je netwerk verankeren of explicteren, je expertise onder de aandacht brengen, je kennis en kunde verdiepen en uitbreiden.
Wat bleek dan uiteindelijk de uitkomst van dit gesprek: quota ja of nee? Eerder ja, maar wel met een aantal voorwaarden. Opdat de quota echt de beoogde impact zouden realiseren, was het instellen van de kwantitatieve regel niet voldoende. Een meer kwalitatieve omkadering zou nodig zijn. Te beginnen bij de selectie van de nieuwe bestuurders: oa het scherper stellen van profielen aan de ene kant en het zorgvuldig wegen van diversiteitselementen en functionele competenties aan de andere. Er moet beter gematcht worden ook, op niveau van capaciteiten en verwachtingen. Daarna voortgaand met het onthaal: organisaties en hun bestuursorganen zouden meer moeten gesensibiliseerd worden over de operationele meerwaarden van verschil en er moet transparanter gecommuniceerd worden over de keuze voor diversiteit (bv over het verschil tussen positieve actoe en positieve discriminatie). Tegelijkertijd moet er begeleiding en ondersteuning geboden worden aan alle neofieten die een bestuursmandaat opnemen: besturen is een vak, en besturen speelt zich af binnen een bepaalde ‘cultuur’. De ooit hierond opgestarte projecten werden met stille trom ten grave gedragen: waarom? Tenslotte is het natuurlijk ook zo dat een quota-maatregel maar een deel van een geheel kan zijn. Het is één sleutel in een hele toolbox aan diversiteits-ondersteunende instrumenten. De werking ervan moet resoneren met een heel aantal andere beslissingen, bv ivm het wegwerken van formele drempels rond instroom, het stimuleren van doorstroom, het duurzaam investeren van middellen en energie in thema’s die men cruciaal acht. En daarnaast is het natuurlijk ook zodat als je iets doet, je het doortastend genoeg moet doen: 10 % is te weinig! Het is dan misschien wel een ‘mathematische afspiegeling’ van de realiteit (de bevolkingssamenstelling in Vlaanderen), het verandert niks aan de reële machtsverhoudingen: 10 % legt geen kritisch gewicht in de schaal. In het geval van man/vrouw quota lijkt dat laatste risico dan misschien minder aan de orde (binnen de zes jaar moet de 30 % norm gehaald door beursgenoteerd bedrijven), alle andere in de focusgroep rond ECM-quota aangehaalde randvoorwaarden zijn op zijn minst een inspirerend gesprek waard.
Dus wel quota, al zij het niet zomaar. En om de uiteindelijke keuze ‘voor’ nog kracht bij te zetten, wil ik nog even ingaan op een vaak gehoord argument bij tegenstanders van quota. Bijvoorbeeld Marc De Vos in De Morgen van 6 maart 2011. Net als velen in het anti-kamp stelt hij dat in bedrijven, overheidsdiensten, of andere organisaties het instellen van positieve acties onnodig is omdat daar steeds geselecteerd wordt op basis van objectieve kwaliteiten en capaciteiten. Ik denk echter dat het tijd is dat we HR-volwassen worden en gaan beseffen dat dit niet echt zo is. De kwaliteitscriteria die men in selecties gebruikt zijn nooit geheel objectief te noemen. Ze zijn een weerspiegeling van ‘een’ werkelijkheid die is (of die we verhopen te verkrijgen), niet van ‘de’ werkelijkheid. Ze zeggen iets over hoe wij – de selecteurs - naar de wereld kijken en wat wij in de wereld goed of fout achten. Ze reflecteren (ook) onze bril (de kijk van de evaluator), niet (enkel) het echte zijn van diegene die voor ons zit. Meestal vertellen ze ons vooral iets over hoe deze persoon in ons wereldbeeld past, veel te weinig staan we open voor de manier waarop die ander ons wereldbeeld zou kunnen doorbreken en zo een nieuwe – mogelijk optimalere –realiteit aan ons zou kunnen tonen.
Ik besef natuurlijk dat we enigszins eenduidige criteria en eenvormige checklists nodig hebben in een selectie. Meer zelfs, ik ben er – precies ter wille van het ruimte geven aan diversiteit - volledig voorstander van. Maar we moeten onze functieprofielen en vacatureberichten met veel meer zorg en veel meer cross-checks gaan opstellen alvorens we ze objectief mogen noemen (doorlichten op woordgebruik, inzetten van diverse selectiecommisies, gedeeltelijk anonieme selecties, andere selectiemethodieken,...). Wat we zeker niet mogen doen is de illusie van objectiviteit inzetten als het ultieme argument om acties voor een meer gelijkwaardige behandeling als onzinnig of niet relevant te gaan kwalificeren. Elke keer opnieuw zullen we onze blik en de criteria die deze voortbrengt moeten toetsen aan onze reëele operationele doelstellingen. Dat betekent dus dat we criteria tegelijk moeten formaliseren en toch ook flexibel weten te houden.
Pas als we dat gedaan hebben, dan denk ik dat we quota terug wat meer in vraag mogen gaan stellen. Dan opnieuw kunnen we bekijken of de ‘natuurlijke’ en ‘organische’ evoluties die de tegenstanders zo graag voorrang willen blijven geven werkelijk haalbaar blijken. Maar tot die tijd blijft er naar mijn gevoel teveel een parfum van of old-boys-network of verschrikte excuss-truus aan hun opinie kleven en zijn ze voor mij, vrouw met ambitie, weinig geloofwaardige gesprekspartners. In hun wereld is ‘de juiste man op de juiste plaats’ inderdaad nog te vaak de juiste MAN op de juiste plaats. Als we ons achter dat credo blijven ‘verschuilen’ zullen we heel zelden de gepaste vrouw op de juiste plaats krijgen.
Glas is harder dan staal
En het is inderdaad wat het is: vrouwen zijn nog steeds ondervertegenwoordigd in de bestuursraden van overheidsbedrijven en beursgenoteerde bedrijven. In 2010 hadden 5 van de 20 grootste beursgenoteerde bedrijven geen enkele vrouw in hun bestuursraden. Gemiddeld is slechts 8,5% van de bestuursraadsleden van deze topbedrijven vrouw. En het is natuurlijk niet enkel daar dat het probleem zich manifesteert. Het grootste probleem doet zich volgens mij echter voor niet op de werkvloer of in de vergaderzaal, maar tussen de oren van mensen.
Zo bijvoorbeeld verslik ik me meerdere malen in mijn koffie bij het lezen van een interview met journaliste Marike Stellinga in Jobat. Het gaat daarbij niet zozeer over de inhoudelijke argumenten die deze Nederlandse journaliste aandraagt om te ‘bewijzen’ dat het glazen plafond volgens haar niet bestaat. Helemaal bevreemdend vind ik vooral de bewoordingen die er gebruikt worden in het artikel. Zo worden er tegenstellingen opgevoerd die er helemaal geen zijn, maar enkel voor de kracht van de argumentatie zo worden voorgesteld. Mevrouw Stellinga plaatst bijvoorbeeld moeders tegenover werkende vrouwen, tegelijk implicerend dat de eerste categorie profiteert van de tweede. Newsflash: de realiteit is dat de vele moeders vandaag ook werken. Kanibalisme dan maar? Verder simplifieert Stellinga een complexe realiteit door de ‘wilskrachtigen’ tegenover de ‘ambitielozen’ te plaatsen. In die tegenstelling zijn de eersten de geslaagde carrièrevrouwen die de top bereiken en de anderen al de rest. Alsof zoveel vrouwen die vier dagen per week hard werken en ook resultaten halen in hun job maar die nu net niet een toppositie ambiëren in hun organisatie ambitieloos zouden zijn. Die vrouwen investeren haast evenveel van hun schaarse tijd in hun kinderen. Ja, die kinderen van wie we verwachten dat ze later geen dropouts worden maar productieve mensen die onze pensioenen én die van mevrouw Stellinga zullen betalen.
Ook de journalist die het interview afneemt gaat overigens uit de bocht. In één van zijn vragen stelt hij het voor alsof de belastingbetaler “de massale kinderopvangfaciliteiten en het knuffelbeleid naar vrouwen” zou moeten betalen.” Vrouwen zijn evengoed belastingbetalers en betalen dus massaal mee voor die faciliteiten. Alle studies wijzen duidelijk uit dat de combinatie werk-gezin-kinderen een aartsmoeilijk en stressvol dillema blijft voor vrouwen en bij uitbreiding voor hun betrokken partners. Om dan te spreken over een “knuffelbeleid,” dat is ronduit beledigend. Dit geldt dubbel voor alleenstaande moeders, een groep die extra onder druk staat.
Maar ook tussen mijn eigen oren, moet ik toegeven, spoort het soms niet helemaal goed. De verontwaardiging bij het lezen van het artikel met mevrouw Stellinga was iets van de ochtend, toen de dag nog jong en beloftevol leek en ik me voornam om het grootste deel ervan aan studie-werk en schrijven te besteden. De verwezenlijking van dat voornemen echter kwam er pas – kon er pas komen – na 21 u ’s avonds, wanneer alle kinderen in bed, de was geplooid, de ritten van en naar sportkamp gereden, de boodschappen gedaan, soep gekookt, ruzies bemiddelt, traantjes gedroogd en de fitnesles voor mezelf maar weer eens een avondje uitgesteld. Want hoewel ik mezelf met trots de echtgenote van een ‘nieuwe man’ mag noemen, worden wij in onze ambities om een evenwichtig gezin te zijn nogal vaak intern en extren gedwarsboomd. Intern, door steeds weer de kop opstekende genetisch overerfde rolpatronen (ik de keuken en jij de tuin, schat), of door het door vele andere vrouwen zo herkenbaar geachte plannings-syndroom (de man helpt dan wel, werkt mee, maar pas wanneer gevraagd of gezegd, na planning en organisatie door de vrouw, die, ik geef toe, niet kan lossen). Extern, door de wel zeer vriendlijke en welwillende werkomgeving van man-lief, maar die toch nog meer gemak lijkt te vinden in het idee van de 100 % werkende kostwinner van mannenlijkke kunne: geen gezeur, geen gedoe.
Maar nu wordt alles anders, grijns ik, vechtend tegen slaap en gedachten wegduwend aan het verscheurende programma van morgen (weer halftijds krokus-vakantie moeder en halftijds professioneel) . Nu ga ik er echt voor! Nu zal het feit dat mijn moeder mij al op jonge leeftijd meesleepte naar de eerste Vrouwendagen en mij alle andere dagen van het jaar - eerder onbewust - confronteerde met een zeer geslaagd voorbeeld van multitasking (politiek, werk in zorgsector, 5 kinderen) het nodige effect sorteren. Met dank aan een inspirerende ochtend in het Paleis der Natiën en de glimmers van trots die dat oproept in de ogen van mijn eigen dochter.
P.S.

Als herinnering aan de mooie momenten van deze feestelijke voormiddag, vindt u, door op onderstaande linken te klikken, foto’s van dit evenement terug:

http://www.senate.be/www/?MIval=/index_senate&MENUID=10000&LANG=nl&PAGE=/event/20110301-100_women/nl/index.html

en

https://picasaweb.google.com/110514993016677475115/FemmesDExceptionUitzonderlijkeVrouwen?authkey=Gv1sRgCLGszYqE_OHGcA&feat=directlink#