vrijdag 15 augustus 2008

De Uiltjes van Quito, verzamelen als intercultureel fenomeen (in opdracht van Tapis Plein, zomer 2008)

Ik heb twee families. De ene woont in België, lager dan zeeniveau, in een dorpje in een bocht van de Schelde. De andere woont in Ecuador, op 2850 meter hoogte, in een stad die niet meer te stuiten is. Lange tijd kenden zij elkaar niet, alleen ik kende hen beiden. Toen reisde de ene familie naar de andere en ontstond de noodzaak aan een gemeenschappelijke taal. Die was er in eerste instantie niet. Aan de ene kant Nederlands, Engels en Frans, aan de andere kant enkel Spaans doorspekt met veel glimlach, aanraking en versterkend voedsel. Maar uiteindelijk werd – eerder toevallig, bij gelegenheid van het souvenir-shoppen - de taal toch gevonden: het bleek die van het verzamelen te zijn. Mijn Belgische vader zoekt overal eenhoorns, mijn Ecuadoriaanse tante vindt overal uiltjes. Beide dieren met een hoog verhalend en symbolisch gehalte. Het waarom van hun keuze konden ze aan elkaar moeilijk duiden, maar de gedrevenheid errond was vanzelfsprekend. En zo doorkruisten ze vanaf die dag landen en continenten, winkeltjes en marktjes afspeurend naar elkaars gegeerde objecten en die dan per post of verdwaalde reiziger uitwisselend. Er was nog steeds geen echte ‘taal’, maar er was nu wel een duidelijke verstandhouding: die van verzamelaars wereldwijd.

Uiteindelijk denk ik dat dat voor onze multiculturele maatschappij de grootste kracht van het verzamelen kan zijn: aanzetten tot contact, tot gesprek. Bruggen slaan dus. Dit kan nuttig zijn in de context van buurtwerk, maar ook van onderwijs, volwassenenvorming of zelfs in het bedrijfsleven.

Is verzamelen een typisch Westers fenomeen? Ik zou het niet met zekerheid kunnen zeggen. En wat ik met nog veel minder zekerheid kan zeggen is of er vandaag de dag nog zoiets als ‘typisch Westers’ bestaat. Ook ‘hobbies’ zijn niet aan de globalisering ontsnapt: allerhande tijdverdrijf, van welke origine dan ook, heeft via de moderne media een weg over de planeet gezocht en filatelisten of Trekkies heten al lang niet meer enkel Jan of Jim maar evengoed Joa of Nguyen.

Er zijn natuurlijk wel een aantal zaken die ons kunnen doen vermoeden dat verzamelen minder bijval zou kennen in de ene cultuur versus de andere. Misschien is verzamelen minder aantrekkelijk in zogenaamde collectieve culturen, omdat er toch steeds een element van zelfmanifestatie of individueel bezit in vervat zit. Of misschien leidt het concurrentie-element in verzamelen ons ertoe om te stellen dat verzamelaars eerder aarden in masculiene dan in feminiene culturen. Of misschien speelt het tijdselement: zou verzamelen niet eerder iets zijn voor lange termijn gerichte maatschappijen? Samengevat zou je dan misschien eerder de tweedeling Noord-Zuid dan Oost-West in kaart moeten brengen en het zwaartepunt toch enigszins naar rechts moeten verschuiven. Europeanen hebben dan misschien in vorige eeuwen de kunst van het verzamelen …, het zijn in de laatste decennia vooral de Oosterlingen, Japan op kop, die ze tot verfijning en massaproductie hebben gebracht: Pokemon, ….

Als we kijken naar verzamelen in het perspectief van de culturele ontmoeting in de context van onze eigen samenleving dan denk ik dat er andere zaken om aandacht vragen:

- Wat is ‘vrije tijd’?
- Hoe economisch comfortabel moet je erbij zitten om aan het verzamelen te slaan? Hoe veel luxe moet je hebben vooraleer je van een gebruiksvoorwerp een verzamelobject maakt?
- Wanneer worden ‘memorabilia’ een verzameling? Gaat het daarbij om kwantiteit of kwaliteit?

Het verzamelen als ‘brug’ tussen is dit een heel belangrijk gegeven. In de beleidsnota staat “verzamelingen van eerder banale dingen zijn misschien op zich als object niet waardevol, maar als geheel, als verzameling op dit moment, in deze tijd en maatschappij, door die persoon bijeengebracht heel tekenend en interessant in een groter geheel.” Door hun contextgebondheid zullen de verzamelingen immers overtuigend weten aan te tonen dat culturen niet statisch zijn (wat teveel cultuurwetenschappers er toch nog van willen maken), maar steeds veranderend, steeds hun focus verleggend, steeds nieuwe elementen en perspectieven incorporerend.

Een verzameling is deel van een levend geheugen… In verzamelen zit heel vaak toch ook een stukje nostalgie. Het is dus ook een poort naar ons verleden. Op die manier laat een verzameling toe dat we onszelf beter leren kennen. En als we onszelf beter kennen kunnen we ook meer openheid opbrengen voor het kennen van de ander. Dit is vooral zo voor verzamelingen waarvan de sociale functie erg uitgesproken is: het aan elkaar kunnen laten zien van het verzamelde.

Is het een probleem dat verzamelingen weliswaar een stukje ‘geconstrueerde’ geschiedenis aanbieden? Enkel datgene tonen wat we ‘wilden’ tonen? Eigenlijk niet. Het is als met film waarover historicus Marc Ferro, in zijn verdediging van de cinematografie als volwaardige historische bron ooit schreefi “as if a dream formed no part of reality, as though the imaginary were not one of the driving forces of human activity.” Elke ‘droom’ (lees ‘film’ of ‘verzameling’) bevat een schat aan waardevolle referenties met betrekking tot het geestesleven van een bepaalde samenleving: “a royal road towards psycho-social-historical regions never reached by the analisis of written documents”. Film is volgens sommige historici “de nog niet belichte geschiedenis van de eigen tijd’ (Kracauer). Verzamelongen zijn dat ongetwijfeld evengoed. En dit niet alleen door wat ze intentioneel (het thema, de ordening, de samenhang) tonen, maar voooral door wat ze oproepen en losmaken in het hoofd en hart van de kijker. Conclusie: alternatieve ‘bronnen’ als film en verzamelingen leren ons vaak meer over de historische actualiteit waarin ze tot stand kwamen, dan over diegene die ze trachten weer te geven.

In zekere zin brengen verzamelen ons dus op nieuw een stukje dichter bij de ons eigen verbeelding, hoe prozaïsche of alledaags het voorwerp van de verzameling ook mag zijn. Ze laten ons dromen en fantaseren, over hoe we ze zullen ordenen, tonen, presenteren, wat we zullen doen als dat ene belangrijke item binnen is, aan wie we ze zullen tonen,… En opnieuw ligt daar een belangrijke sleutel voor verzamelen als stimulans voor de interculturele dialoog. Die dialoog immers heeft een stuk verbeeldingstaal en creativiteit nodig om succesvol te kunnen zijn. Met rationaliteit alleen zullen we nooit tot het hart van de nieuwkomer kunnen spreken of hij tot dat van ons. Maar laat nu precies dat talent bij ons een groot stuk verloren zijn: het talnet of de capaciteit om in een symbolische taal te kunnen in treden. Verzamelingen zijn eigenlijk telkens opnieuw 1 groot symbool. Ze staan niet op zichzelf, ze staan ergens voor (nostalgie, heimwee, ambitie, toekomstgerichtheid, wat dan ook).

Verzamelen gaat over waarde hechten aan. In de context van de opbouw van de multiculturele maatschappij heeft men het vaak over de noodzaak van een ‘waardendebat’. Maar ‘waarden’ in die betekenis worden vaak als iets steriels, als abstracte concepten voorgesteld. Beter zou het zijn met elkaar te kunnen gaan praten over dat wat ons na aan het hart ligt en wat we de moeite van het ‘bewaren’ waard vinden.


In de nota lezen we: “verzamelen (biedt ook) houvast in de snel veranderende wereld. Het is dat ene kleine stukje waar je grip op hebt, jouw logica volgt.” Op die manier zegt elke verzameling dus iets over onze uniciteit, identiteit, bij uitbreiding cultuur. Want in de interculturele ontmoeting gaat het immers altijd precies daarover: de ontmoeting van twee verschillende logica’s (perfect logisch voor onszelf zelfs indien volstrek onlogisch voor de ander), en over de worsteling om deze aan elkaar te communiceren.


Verzamelingen kunnen een hele resem van gevoelens oproepen: herkenning (dat hadden wij ook), verwondering (heeft dat ooit bestaan), verbazing (vreemd dat je daaraan zoveel waarde hecht), bewondering (wat een zorg en aandacht werd hieraan besteed), … maar welke gevoelens het ook zijn, ze zijn allemaal poorten tot contact en dialoog. En die dialoog hoeft niet steeds makkelijk te zijn, die kan scherpe vragen oproepen, soms zelfs wat onbegrip in een eerste instantie, maar steeds een soort toenadering aan het eind.

Die dialoog is intercultureel maar zeker ook intracultureel: mensen uit de zogenaamd zelfde cultuur leren een nieuw of onverwachts facet van de eigen cultuur en daardoor zichzelf beter kennen. Bijzonder interessant wordt het dan wanneer we verzamelingen zouden gaan uitwisselen in intergenerationele context: Turkse en Vlaamse senioren die elkaars verhalen horen en daar er- en herkenning uit putten, terwijl tegelijkertijd de hen volgende generaties nieuwe elementen toevoegen aan de erfenis die zij op deze manier meekrijgen.

dinsdag 20 mei 2008

Het Oor aan de Schelp (mei 2008)

Op 21 mei is het Werelddag voor Culturele Diversiteit,Dialoog en Ontwikkeling. Vandaag de dag overheerst het beeld van cultuur als een kauwgom,iets wat weerzin opwekt omdat het ongewenst onder je schoen blijft plakken en omdat je niet weet wiens DNA er allemaal doorheen gekauwd werd. Iets dus wat je liefst zo snel mogelijk kwijt wil maar wat slechts met grote moeite te verwijderen blijkt. De Nederlandse socioloog Willem Schinkel en de Pakistaanse psycholoog Durre Ahmad stelden dit negatieve beeld van cultuur in vraag tijdens de Stadsvisioenen lezing in Mechelen op 13 mei. Volgens Schinkel lijdt onze samenleving aan “sociale hypochondrie.” Bij Cimic, het Centrum voor Intercultureel Management en Internationale Communicatie, denken we dat we moeten leren overleggen, onderhandelen, afwegen en beargumenteren. We moeten m.a.w. leren aanvaarden dat de wereld complex is.

Carlos Fuentes, een van de grote auteurs van onze tijd zei ooit: “Cultuur is een
schelp waarin we kunnen luisteren naar wie we geweest zijn en horen wie we
kunnen worden.” Vandaag de dag lijken weinigen nog in dit soort poetische omschrijvingen te geloven. Voor Willem Schinkel is het beschuldigende denken over cultuur een symptoom van een dieperliggende kwaal. Volgens hem voelen we ons met ons allen moe, futloos en zonder duidelijk doel en plooit onze samenleving zich daarom terug op een overdreven studie van zichzelf en de eigen toestand. Bovendien worden we steeds angstiger rond dat wat anders is en afwijkt (of lijkt af te wijken) van de hoofdzakelijk witte ‘mainstream’. Cultuur – of beter, het bestaan van cultuurverschillen – wordt dan ingezet als verklarende factor. Het zijn de verschillen in zogenaamde ‘waarden’, ‘normen’ en ‘gebruiken’ die ons definitief uit elkaar drijven. Het is die factor die bepaalt of iemand een ‘speler’ of een ‘toeschouwer’ is, een deelnemer aan de kern van het maatschappelijke leven of een figuur in de marge, soms zelfs helemaal buitenspel staat. Schinkel spreekt over ‘culturisme’ als een nieuwe vorm van ‘racisme’, dat wil zeggen een nieuwe stijl uitsluitend denken en doen.

Voor de Pakistaanse professor psychologie Durre Ahmad is dit negatieve denken gevolg van een soort van culturele amnesie. Het is dan vooral gebrek aan historische kennis en inzicht die cultuur als een groei-belemmerende factor doet ervaren. Het vergeten van ‘onze’ cultuur geeft ons – tenminste op korte termijn – een gevoel van vrijheid en van autonomie. Op de lange duur echter, lijkt dit proces van ‘onthechting’ een soort ‘manische beweging’ in gang te zetten waarbij we onontkoombaar op zoek gaan naar nieuwe verklaringen.

Ook hier horen we Fuentes gereflecteerd, die stelt dat er ‘geen creativiteit is zonder traditie, m.a.w.het nieuwe is steeds een bespiegeling op een voorgaande vorm. Fuentes zegt ook dat “cultuur uit verbindingen bestaat, niet uit scheiding.”

Volgens Willem Schinkel leven we in een tijd van ‘multiculturealisme’. Dit ‘multiculturealisme’ zegt: gedaan met analyses rond het wel en wee van cultuur, tijd voor actie. Onder het vaandel van een ‘gewoon zeggen waar het op staat’-houding trekt het multiculturealisme ten strijde tegen een overdreven politiek correct denken en spoort het ons aan tot daadkracht, nuchterheid, oplossingsgericht denken. Dat klinkt natuurlijk allemaal erg mooi. Wie wil er nu niet weten hoe het nu eigenlijk verder moet? Wie wil er nu niet de handen uit de mouwen steken voor ‘een betere toekomst’? Toch is het goed om alvorens aan de slag te gaan even stil te staan bij de mogelijke valkuilen van deze nieuwe visie. Een belangrijke blinde vlek schuilt alvast in het aura van ‘neutraliteit’ en ‘realistische pragmatiek’ die dit denken zich aanmeet. Want zoals ook Willem Schinkel ons duidelijk maakte: echte ‘neutraliteit’ bestaat in dit debat niet. Er bestaat alleen zoiets als een zelfbenoemde ‘vrijstelling’ van partijdigheid die voortvloeit uit een eveneens zelfbenoemde ‘vrijstelling’ van etniciteit: wij, de dominante blanke groep, zijn een neutrale categorie, los van etnische specificaties, die de zaak nuchter kan overschouwen.
De drang naar daadkracht en een ‘neutraal’ benoemen van problemen is heel herkenbaar voor eenieder die vandaag nadenkt over haar of zijn functioneren in de globaliserende maatschappij. Een klein voorbeeld uit onze eigen praktijk, die van de trainingen over en het onderzoek naar interculturele communicatie en diversiteitsmanagement: waar 5 jaar geleden het woord ‘referentiekader’ het begin en het einde van onze programma’s vormde is dat vandaag vervangen door het woord ‘handelingskader’. Opnieuw, op zich is er met die actie-gerichtheid niets mis. Het probleem is alleen dat deze nu – onder druk van tijd en middelen – steeds vaker losgekoppeld dreigt te worden van reflectie en zo dus de ruimte voor het zoeken naar verbinding (zie Ahmad en Fuentes) dag om dag kleiner wordt. Men wil nu en meteen weten “waarom die ander doet wat hij of zij doet.” Dat je om daarop een antwoord te krijgen best even stilstaat bij de vraag “wat het met mij doet dat die ander doet wat hij of zij doet” – en vooral ook waarom dat zo is – klinkt veel te vaag en omslachtig voor de aanhangers van het multiculturealisme.
Onder het multiculturealisme sluimert een drang naar eenduidigheid. Het idee dat er ergens één juiste waarheid moet bestaan die aan alle waarden- en normendebatten een sluitend einde kan bieden. Het idee dat er ook in de ontmoeting van culturen ten lange lesten een ‘goed’ en een ‘kwaad’ kan geduid worden. Pas op, wat nu volgt is geen pleidooi voor cultuurrelativisme. We willen ook niet het vellen van elk ‘oordeel’ uitsluiten. Schipperen met waarden kan tenslotte enkel maar eindigen in gewoeker. Nee, veeleer gaat het om de oproep tot het aanvaarden van dat wat in feite niet te ontkennen valt: dat de wereld complex is en dat waar het uiteindelijk op aankomt is dat we daar mee om leren gaan. Niet voor even, maar wel voor altijd. Dat we leren leven met desoriënterende dillemas, botsingen, disputen, vraagstukken en schok-ervaringen. Dat we leren overleggen, onderhandelen, afwegen en argumenteren. Dat we dus gaan praten in plaats van te denken dat alles toch al gezegd werd. Of om even terug te komen naar de metafoor van schelpen en zee: dat we gaan genieten van de branding omdat ze branding is en haar niet blijven reduceren tot de boodschapper van kalm water.
Dit valt ons moelijk, omdat we verslaafd zijn aan het mentale comfort dat onze vrijstelling van etniciteit ons lijkt te bieden (anderen noemen dit het mentale comfort van onze ‘witte privileges). Dit valt ons moeilijk omdat onze toestand van sociale hypochondrie ons blind maakt voor hoe het verleden echt was en ons opscheept met de illusie van een verloren tijd van volmaakte harmonie. Een illusie die ons aanzet naar deze zogenaamde harmonie terug te keren.
Vreemd genoeg zijn er zoveel vlakken waarop we dat gebrek aan eenduidigheid wel kunnen verdragen. We struikelen niet over gebrek aan eenvormigheid wanneer we bijvoorbeeld een telefoon-abonnement afsluiten. Dan kan het niet complex genoeg zijn: tarieven, beltijden, netwerken, diensten. Voor deze basis-communicatie geven we het volle pond. Maar voor een meer diepgaande vorm van intermenselijke communicatie zijn we plots tot veel minder bereid. Dan willen we overzichtelijke schema’s, universele matrixen, kortom, een passe-partout oplossing die alle ambivalentie uitsluit..
We moeten dus nadenken over strategiën om verschil blijvend een plaats te geven in plaats van wanhopig te streven naar gelijkheid. En we moeten dringend nadenken over manieren om de ervaring van verschil aangenamer en meer verteerbaar te maken in plaats van mensen af te rekenen op hun intuïtieve wil of onwil om met die verschillen om te gaan.